Verzameling wekflessen uit verschillende tijden.

Conservering van voedsel was tot ver in de twintigste eeuw een van de vaste taken van de huisvrouw en van grote maatschappelijke betekenis.

Op het platteland verbouwde men meestal zelf zijn voedsel. Wilde men het hele jaar door over een eigen voorraad groenten, fruit en aardappelen beschikken dan was het noodzakelijk om de producten te conserveren. In de zomer en de herfst werden de diverse soorten groenten en fruit ‘ingemaakt’.

Per product werd er steeds maar een beperkt aantal methoden gehanteerd. Bij groenten overheerste vooral de techniek van het inzouten. Bij het conserveren van fruit domineerde het drogen. Omstreeks 1920 is de methode van het wecken geleidelijk terrein gaan winnen. Dat het inzouten en drogen in het eerste kwart van de eeuw de meest voorkomende conserveringsmethoden waren, hangt samen met de beperkte en goedkope middelen die hiervoor nodig waren. Voor het inzouten volstond een hoeveelheid zout, een pekelvat, – kuip of – ton en een aantal inmaakpotten. Voor het drogen van fruit werd vaak de hulp van de bakker ingeroepen, die de producten in zijn oven droogde. Waar thuis brood werd gebakken, benutte men voor het drogen ook wel de afkoelende oven. Ook werd het fruit, voornamelijk appels, wel eenvoudigweg op zolder uitgespreid om te drogen.

Na de Eerste Wereldoorlog begon het wecken redelijk bekend te raken. Het was voor de huisvrouw echter een prijzige aangelegenheid. Er moest immers een grote hoeveelheid weckflessen, gummiringen, klemmen, een weckketel en een thermometer aangeschaft worden.

Mevr. W. Zonneveld-Verkade vertelt uit haar jeugd: Bij haar thuis op de boerderij in de Zouteveen werd de groenten ingezouten. In augustus was de ‘grote bonenpluk’ en haalde vader de stokbonen af. De bonen werden op de boenhoek gestort en de kinderen haalden de boontjes af. Daarna werden de bonen gewassen. De Keulse potten werden goed met heet water en soda schoongemaakt en hierin werd laag voor laag een deel bonen gedaan. Elke laag flink werd overdekt met zout. Als de pot vol was, ging er een katoenen doek op en vervolgens een kei op de houten deksel om de druk er op te houden. Zo werd de groenten gepekeld. Ditzelfde werd gedaan met witte kool (wat zuurkool wordt).

In de winter haalde moeder een dag van te voren een paar handen bonen uit de pot en schonk er regenwater over. De bonen moesten diverse malen met water gespoeld worden, voordat zij de volgende dag gekookt konden worden. Dit was nodig om het zoutgehalte te verminderen.

Moeder hoefde nooit groenten te kopen. Alles kwam uit eigen tuin, het hele jaar door. ’s Winters waren er niet veel soorten. Er waren peen, uien, kroten, bonen en kool o.a. rode, witte en boerenkool. De winteraardappelen werden evenwel gekocht en kwamen uit ‘Óvermaas’, Rozenburg. De aardappelen werden in de kelder bewaard.

De kroten (bieten) werden in het zand bewaard. Als de bieten gerooid waren, werden ze op een berg tegen de stalmuur gestort en vervolgens met een vracht zand bedekt.

Mevr. W. Zonneveld-Verkade introduceerde rond 1930 in het ouderlijk huis de methode van wecken. Zij had een grote ketel en een aantal glazen potten gekocht en probeerde op de fornuiskachel het proces uit. Zij herinnert zich dat het een hele bezienswaardigheid was en dat moeder het eigenlijk maar niets vond. Moeder bleef liever op de oude manier inmaken. Na haar huwelijk in 1931 heeft mevr. W. Zonneveld-Verkade altijd geweckt. Zij had wel zo’n 80 weckflessen in de kelder staan en kon het hele jaar uit eigen tuin eten.

Trudy Werner-Berkhout, Thema: Boerenleven, Sleutelwoorden: huishouden, conservering, Periode: 1900 – 1940, 25-01-2004

Bronnen:

  • Interview met W. Zonneveld-Verkade gehouden door Trudy Werner-Berkhout in mei 2002.
  • J. Jobse-van Putten, Van pekelvat tot diepvrieskist. Interviews en beschouwingen over huishoudelijke conservering op het Nederlandse platteland in de eerste helft van de twintigste eeuw, Amsterdam, 1989.