Op de boerderij waren enkele stukken land in gebruik als boomgaard en moestuin. Deze percelen maakten deel uit van het woonerf en vanuit het huis zichtbaar.

Een boerderij was van oudsher zelfvoorzienend. In de moestuin werden groenten en kruiden gekweekt, de boomgaard zorgde voor het fruit, de kippen voor de eieren, het varken voor het vlees en de boerin voor het brood. In het begin van de twintigste eeuw kwam er heel langzaam een einde aan deze zelfvoorziening. Toch bleven veel boerinnen tot zeker na de Tweede Wereldoorlog het zonde vinden om geld uit te geven aan etenswaren. Daarom werd nog lang alles zelf verbouwd. In de moestuin werd groenten gekweekt voor direct gebruik en om in te maken. Het was noodzaak om voor de winter boerenkool en spruiten in de tuin te hebben, bieten in te kuilen, aardappels op te slaan, kool te pekelen, appeltjes te drogen. Pas rond 1900 werd het mogelijk om groente te wecken. Door het wecken behield het voedsel meer voedingsstoffen.

In elke tuin stonden ongeveer dezelfde groenten. Verschillende soorten sla ( kropsla, veldsla), andijvie, spinazie, selderij, raapstelen, postelein, zuring, rabarber, snijbiet, prei, bloemkool, spruiten, kool (witte, rode, groene, spits- en savooienkool) , peultjes, bonen, kapucijners, erwten, tuinbonen, bieten, aardappelen, wortelen en uien. Daarnaast waren er in de tuin veel bessenstruiken (rode-, witte- en kruisbessen), fruitbomen en een vlierstruik. Bij het huis stond een notenboom om de insecten weg te houden en in de zomer schaduw te geven.

Bij P. van Woerden in ’t Woudt werd een deel van de moestuin ook gebruikt als prieel. ’s Zomers zat de familie hier op een bank onder de lindebomen.

De familie Cloosterman aan de Gaagweg had (en heeft nog steeds) een grote moestuin. Daar werd vroeger van alles in geteeld. Sla, andijvie, wortelen en bonen. Alles was voor eigen eet. Er werd niks gekocht bij de groenteboer. Moeder weckte de groenten in glazen potten en kool werd ingezouten in Keulse potten (zuurkool). Aan de andere kant van de oprijlaan lag de boomgaard. Daar stonden pruimen-, peren- en appelbomen. o.a. Guldelingen.

Bij mevr. W. Zonneveld-Verkade thuis in Kethel was een vierkante moestuin, omgeven door wilgenbomen. Vader had een perenboom, een paar pruimenbomen en veel groenten, zoals sla, spinazie, boontjes, peultjes en aardappelen. De moestuin lag aan de andere kant van de weg, bij de melkbocht. Er was een groot aardappelveld en een veld met koolsoorten. Na haar trouwen onderhield haar man ook een grote moestuin. Allerlei groenten werden gekweekt, behalve uien. Dit lukte niet op de zanderige grond. Mevr. Zonneveld-Verkade is altijd erg trots geweest op haar moestuin. Zij weckte vele potten groenten en kon de hele winter van haar voorraad eten. ‘Er is nooit groenten gekocht!’ . Er stonden wel zo’n tachtig weckglazen in de kelder. In de boomgaard stonden diverse appel- en perenbomen, o.a. een Suikerpeerboom, een Oomskinderen en een Jodenpeer. Verder waren er pruimenbomen en bessenstruiken.

Bij de boerderij van W. Boekestijn in de Oostgaag was (en is nog steeds) aan de voorkant van het huis een grote moestuin en boomgaard. De groente was geheel voor eigen eet. Er stonden veel fruitbomen. De boomgaard kende veel ‘hoogstammen’. De peren werden bewaard op zolder. Soorten peren die geoogst werden: Trossies-peren, , Dirkies-peren, Klaasies-peren, Kesanen en de Langhalsjes. De Kleiperen en Juttenperen werden op zolder bewaard. Er waren ook appelbomen. Er werd niets tegen het ongedierte gedaan, daarom werd er veel fruit opgevreten door wormen, maden, rupsen en wespen. Het vele halfverrotte fruit werd aan de koeien en de varkens gevoerd.

De Trossies-peer behoorde tot de stoofperensoort . Deze peer werd zo genoemd, omdat de vruchten met trossen bij elkaar aan de takken hingen. Als ze goed rijp waren en vers van de boom, dan zat er smaak aan. Werden ze bewaard, dan was er na enkele weken niet veel meer over van de peer, dus ze moesten snel gestoofd worden. De Klaassies-peer was ook een stoofpeersoort, alleen was deze pas rijp rond de tijd van Sinterklaas,vandaar de toepasselijke naam. Dirkies-peren kon je al vroeg oogsten, maar ze werden door kinderen niet erg lekker gevonden en waren veelal wormstekig.

Peren die ervoor in aanmerking kwamen, werden in kisten bewaard of op zolder uitgelegd. Om de paar dagen moest er gecontroleerd worden op rijpe exemplaren. Die werden dan door het gezin opgegeten. De rotte exemplaren en de schillen werden naar de stal gebracht. De stoofperen konden altijd langer bewaard worden.

In de boomgaard waren ook altijd verschillende soorten appelbomen. Stoofappelen, waar appelmoes van gemaakt werd en de gewone handappelen. Ook deze soorten werden op zolder bewaard. Een aantal soorten stoofperen en -appels waren niet goed houdbaar, daarom werd er een hoeveelheid gedroogd. In de herfst zat men ’s avonds vele kilo’s fruit te schillen. De schillen en de klokhuizen werden verwijderd. Daarna gingen de partjes in jute of linnen zakjes. Deze werden vervolgens naar de bakker gebracht die het fruit in zijn oven liet drogen. Wie zelf een broodoven had, deed het drogen thuis. Na een paar dagen kon het gedroogde fruit opgehaald worden. Het werd bewaard in een afgesloten blik en als een soort ’tutti frutti’ geserveerd.

Als het fruit ging rijpen, kwamen er veel spreeuwen in de boomgaard. Binnen enkele dagen konden zij een hele boomgaard leeg pikken. Dat werd niet op prijs gesteld door de boer, dus probeerde hij er van alles aan te doen om de vogels te verjagen. Er werden bijvoorbeeld bellen opgehangen aan lijnen, waaraan getrokken kon worden. In oktober konden bijna alle soorten appels en peren geplukt worden. Dan werden er ladders en trappen uit de schuur gehaald en van de zolder manden en kisten. Iedereen werd ingezet om te helpen. De boer, de boerin, de kinderen, de knechten en de dienstbodes, ze gingen allen de boomgaard in om het fruit te helpen plukken en te verzamelen.

Trudy Werner-Berkhout, Thema: Boerenleven, Sleutelwoorden: boomgaard, moestuin, Periode: 1900 – 1940, 30-01-2004

Bronnen:

  • T. Werner-Berkhout: Interviews met mevr. W. Zonneveld-Verkade en de heren W. Boekestijn, F. Cloosterman en P. van Woerden in 2002.
  • A. Olsthoorn. Een boerenboomgaard, rond 1900. In Midden-Delfkrant, nr. 1, 2003.
  • R. Leopold (samenst.). Het boerenerf als brandpunt van natuur, landschap en cultuurhistorie. Utrecht, 2001.