Mevrouw Wil Verkade aan het melken.

Mond-en klauwzeer was een bekende ziekte en heerste nog al eens. In tegenstelling tot nu bleef het altijd heel rustig als de ziekte uitbrak.

De ziekte Mond- en Klauwzeer (MKZ) heerste vroeger regelmatig. Het is een ziekte die plotseling kan uitbreken en zeer besmettelijk is. In tegenstelling tot nu liet de boer de koe gewoon uitzieken. De boeren waren niet in paniek als een koe de ziekte vertoonde. Vaak hing men wel een bord met MKZ erop bij de ingang van het hek om te waarschuwen. Het was nog niet verplicht om door een bak met carbol te lopen voordat je het erf op ging. Ondanks dat de ziekte zo besmettelijk was, kwamen de boeren bij elkaar op bezoek. De ziekte was een gegeven, heel vervelend, maar het zou weer over gaan. Het enige wat men kon doen, was zo goed mogelijk voor de beesten te zorgen. Deze koeien mocht men natuurlijk niet verhandelen.

In die tijd werd niet de hele veestapel weggehaald. Het is een keer gebeurd in Kethel. Mevr. W. Zonneveld-Verkade heeft het als klein kind eenmaal meegemaakt. Bij een buurman werden de koeien opgehaald. De koeien werden op lage houten wagens, getrokken door paarden, opgeladen en afgevoerd. Ze werden allemaal afgemaakt. Deze maatregel is maar een korte tijd toegepast.

De koeien die besmet waren, werden vaak apart gezet. Als de koeien al buiten waren, werden de zieke koeien in de koeienbocht gehouden. Toch blijkt uit de interviews dat een stricte scheiding niet overal gebeurde.

De koeien werden ziek en kregen blaren op de tong, de poten en de spenen. In de volksmond werd de ziekte ook wel de ‘blaarziekte’ genoemd. Een van de kenmerken van de ziekte was dat de koeien verschrikkelijk stonden te kwijlen. Als de koeien goed behandeld werden, kon het wel eens na veertien dagen over zijn. De spenen en poten moesten goed met zalf worden ingesmeerd. Vader Verkade maakte een emmer sodawater en zette een koeienpoot een tijd in de emmer om te ontsmetten.

De zieke koeien werden vaak erg mager, omdat ze niet meer konden eten. Door de blaren in hun bek was het eten van gras en hooi bijzonder pijnlijk. De beesten moeten immers met hun tong het gras afsnijden. (De tong is van boven rauw en daardoor kan er gesneden worden.) Met blaren op de tong is dat te gevoelig geworden. De zieke beesten werden daarom gevoerd met meelballetjes. De boer maakte deegklontjes en schoof dat zo ver mogelijk in de bek van de koe. De ballen werden gemaakt van maismeel, koekmeel, gemalen granen en veel water. Ook werden ze wel gevoerd met ‘slobber’, dat wil zeggen een meel en watermengsel.

Omdat de koeien niet meer goed konden eten, werden ze erg mager en liep de melkproductie achteruit. Toch moesten deze koeien gemolken worden. Als de spenen waren aangetast, werd het melken een zeer pijnlijke zaak. Het bloed van de aangetaste speen liep tegelijk met de melk de emmer in. De melk van deze koeien werd niet gescheiden gehouden, maar bij de melk van gezonde koeien gevoegd. De melkbussen, waarin melk (en bloed) van zieke koeien zat, werden gewoon met de melkophaler meegegeven en naar de fabriek gebracht.

Meestal lagen de koeien uit te zieken in de stal of op het gras. Als de poten blaarvorming hadden, waren ze enige tijd kreupel en konden nauwelijks staan. De boer wachtte af, de koeien werden niet afgemaakt.

De meeste koeien bleven immers leven en waren na enkele weken weer beter. Als een koe dood ging, werd zij verkocht voor de slacht. Ze leverde wel minder op. De koeien die herstelden, kwamen meestal later ook op de markt terecht. Dit kwam omdat de melkproductie na de ziekte maar moeilijk op gang kwam en de boer te weinig rendement kreeg. Mevr. W. Zonneveld-Verkade vertelde nog als bijzonderheid dat op haar boerderij deze dode koeien voor een ‘fooi’ werden gekocht door de diergaarde! Zij dienden als voer voor de wilde beesten.

Trudy Werner-Berkhout, Thema: Boerenleven, Sleutelwoorden: mond en klauwzeer, runderziekte, Periode: 1900 – 1940, 25-01-2004

Bronnen:

  • Trudy Werner-Berkhout. Interviews met mevr. W. Zonneveld-Verkade, de heren F. Cloosterman, P. van Woerden, A. Dijkshoorn en W. Boekestijn in 2002.